Na ruim tien jaar campagne voeren tegen het fokken van zieke rashonden door Stichting Dier&Recht, was er vorige maand eindelijk goed nieuws. Minister Schouten kwam met nieuwe dierenwelzijnscriteria voor hondenfokkerijen. Dier&Recht vroeg Marjan van Hagen, medeverantwoordelijk voor het opstellen van de criteria, naar de reactie van de fokkers en of er in de toekomst nog aanvullende criteria bij komen.
Het fokken van honden met hoog risico op gezondheidsproblemen door een te korte snuit is sinds 2014 al bij wet is verboden. Tot voor kort was het door het ontbreken van duidelijke criteria lastig om hierop te handhaven. Daarom heeft de Universiteit Utrecht in opdracht van het ministerie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een stoplichtmodel ontwikkeld. Bij rood licht mag er niet worden gefokt met een hond. Staat het licht op oranje, dan mag er met de hond worden gefokt op voorwaarde dat álle andere kenmerken goed zijn. Bij groen licht mag er worden gefokt, tenzij andere kenmerken op rood staan. Marjan van Hagen, van Universiteit Utrecht, was medeverantwoordelijk voor het opstellen van de criteria die ten grondslag liggen aan dit stoplichtmodel.
U heeft vorige week op de Landelijke Fokkersdag gesproken over de nieuwe criteria. Wat was uw belangrijkste boodschap naar een zaal waar, naast dierenartsen, ook fokkers aanwezig waren?
Marjan van Hagen: “Mijn belangrijkste boodschap was dat met de nieuwe criteria het nu duidelijk is waar fokkers wettelijk op moeten letten, en bovenwettelijk op kunnen letten, bij hun keuze voor ouderdieren om het risico op oog- en ademhalingsproblemen voor nakomelingen drastisch terug te brengen. Dierenartsen en fokkers kunnen zo samen inzetten op het fokken van gezonde kortsnuitige honden.
In de vorige eeuw heeft de keuze van fokkers voor ouderdieren met een veel te krappe schedel en extreme korte snuiten geleid tot een steeds verdergaande dysmorfologie, oftewel misvorming van de hondenschedel. Dierenartsen zagen dat deze dysmorfologie van de schedel samengaat met een zeer hoog risico op tal van oog- en luchtwegaandoeningen, dat bij hen nu bekend staat als het ‘Brachycephalic Ocular Syndrome’ (BOS) en het ‘Brachycephalic Obstructive Airway Syndrome' (BOAS).
Ondanks tal van onderzoeken en waarschuwingen van dierenartsen werden de schedels van veel dieren steeds boller en hun snuiten alsmaar korter. Om deze vorm van fokkerij een halt toe te roepen, zijn in 2014 fokregels opgenomen in de Wet Dieren onder het Besluit Houders van Dieren. Omdat een duidelijke norm voor deze regels tot nu toe ontbrak, voelden veel fokkers zich vrij om zich aan de regelgeving te onttrekken. Daarom heeft het Ministerie van LNV het Expertise Centrum Genetica Gezelschapsdieren (ECGG) van de Faculteit Diergeneeskunde de opdracht gegeven om criteria voor dit wetsartikel te ontwikkelen, zodat de NVWA daar op kan gaan handhaven. Bij de eerste stap hiertoe hebben we ons gericht op criteria met betrekking tot de gezondheids- en welzijnsrisico’s bij het fokken met kortschedelige en kortsnuitige honden.”
Wat vindt u van de reacties uit de sector op de nieuwe handhavingscriteria?
MvH: “Ik ben blij met de vele positieve reacties uit de sector, en met name van reacties van fokkers die zich gesteund voelen bij de strijd tegen dit soort gezondheidsbeperkende uiterlijke kenmerken. Ik was verrast over de negatieve reacties uit de hoek van de traditionele rashondenfokkerij. Gezien de samenwerking en ambities binnen de sector aan het Plan Fairfok had ik verwacht dat alle betrokkenen de handhavingscriteria zouden omarmen om de fokkerij meer en meer in de gezonde richting te kunnen laten bewegen. De aanvullende criteria in ons rapport ‘Fokken met kortsnuitige honden’ sluiten ook aan op de richtlijn Veterinair handelen inzake welzijnsrisico’s bij honden en katten met erfelijke aandoeningen en schadelijke raskenmerken die in dit kader door de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde is opgesteld.”
Wat is in de toekomst een speerpunt voor nieuwe criteria?
MvH: “Ik hoop eerlijk gezegd niet dat fokkers gaan zitten wachten op de invoering van meer handhavingscriteria, maar zelf gaan opschuiven naar een meer op gezondheid gerichte fokkerij. Handhaving is immers alleen aan de orde als fokkers zich onvoldoende inspannen om het welzijn en de gezondheid van ouderdieren en nakomelingen niet te benadelen.
Naar mijn mening is de hoofdzaak bij het fokken van gezelschapsdieren dat nakomelingen een gezonde erfelijke basis meekrijgen. De huidige zes criteria zijn een voorbeeld hoe je als fokker beter kunt inschatten of de dieren geschikt zijn wat betreft de schedelvorm. Vergelijkbare criteria zijn ook aan te houden voor het fokken met platsnuitige katten, zoals de Perzische kat. Dat neemt niet weg dat criteria van kop tot staart meegewogen moeten worden om in te schatten of ouderdieren samen een gezonde genetische basis vormen voor toekomstige nakomelingen. Als een schoonheidsideaal de gezondheid van de dieren in de weg staat, dien je dat ideaal eenvoudigweg niet na te streven.
Voor een gezonde genetische basis geldt in het algemeen dat je inteelt zoveel mogelijk moet vermijden en dus alleen weinig verwante fokdieren moet combineren. Daarmee verminder je meteen ook het risico op het tot uiting komen van erfelijke ziekten. Out-cross zal daarom voor veel rashondenliefhebbers een uitkomst kunnen bieden om de genetische basis van de volgende generatie te versterken. Daarbij zal ook rekening moeten worden gehouden met de erfelijke basis voor bepaalde gedragskenmerken als extreme angst of overmatige agressie.”
Van een fokker uit de zaal kwam de opmerking: er zijn op dit moment geen of nauwelijks honden met een dergelijke snuit, deze criteria zorgen ervoor dat er met een aantal hondenrassen niet of nauwelijks meer gefokt kan worden. Moeten er geen overgangscriteria komen?
MvH: “De discussie over de schadelijke gevolgen voor de gezondheid en het welzijn van dieren door het fokken van dieren met extreme uiterlijke kenmerken loopt al ruim dertig jaar. Al die tijd hadden fokkers de gelegenheid om de overgang te maken naar een op gezondheid gerichte vorm van fokkerij. Omdat er ondanks wettelijke regelgeving geen drastische kentering kwam in de manier van fokken, zag het ministerie zich vorig jaar genoodzaakt om te kijken naar handhavingscriteria.
Als je grenzen stelt aan bepaalde criteria, dan vallen er per definitie bepaalde dieren buiten de boot. Bij het opstellen van de normen waren we ons dan ook heel bewust dat er binnen sommige hondenrassen een groot percentage ver onder de gezonde norm ligt. Om fokkers van deze extreem kortsnuitige honden een kans te geven om alsnog aan de normen te kunnen gaan voldoen, hebben we gekozen voor een zogenaamd 'stoplichtmodel'. Dit betekent dat er niet direct volgens de strengste norm wordt gehandhaafd, maar voorlopig een minder strenge eis zal worden aangehouden. Fokkers krijgen daardoor de tijd om de overgang te maken naar het fokken van honden met een zo laag mogelijk risico op oog en ademhalingsproblemen. Zoals ik eerder aangaf, gaan we er daarbij van uit dat fokkers zelf ook meer gaan letten op andere fokcriteria die in het belang zijn voor het fokken van mentaal en fysiek gezonde nakomelingen.”
Wil jij op de hoogte blijven van het nieuws over de kortsnuiten? Schrijf je in voor de nieuwsbrief!