Niet lang na de koop blijkt jouw leuke pup een erfelijke aandoening te hebben. Het dier heeft medicijnen nodig, therapie of een operatie en daar hangt een prijskaartje aan. De reactie van de fokker: “Breng maar terug, dan krijg je een nieuwe.” Maar je bent al gehecht aan het dier. Wat nu?
Ziek dier was niet de afspraak
Een zieke hond is niet wat je in gedachten hebt bij de aankoop van een dier. Op grond van artikel 7:17 BW e.v. (non-conformiteit) mag de koper van een zaak – en dat geldt ook voor dieren - verwachten dat de gekochte zaak de eigenschappen bezit die voor ‘normaal gebruik’ nodig zijn.
Voor een jonge hond betekent dat een hond die zonder problemen kan wandelen, rennen en spelen, en niet een hond die al op zeer jonge leeftijd veel medische aandacht en zorg nodig heeft. In dit soort gevallen is de fokker tekort geschoten en kan hiervoor door de eigenaar van het dier aansprakelijk gesteld worden.
“Breng maar terug”
De baasjes zijn inmiddels echter al gehecht aan hun dier en willen het niet meer kwijt. Ze maken zich zorgen over wat er met het dier gebeurt als ze het teruggeven, zal de fokker die noodzakelijke operatie wel laten uitvoeren? En ze zijn het vertrouwen in de fokker kwijt, een dier uit dezelfde kennel zien ze niet zitten.
Levend wezen geen industrieel product
Gelukkig erkennen rechters dat er een verschil is tussen een levend wezen en een industrieel product. De Wet dieren gaat uit van de intrinsieke waarde van dieren en niet van hun bedrijfseconomische waarde. Huisdieren maken deel uit van het gezin waarbinnen zij een zekere emotionele rol vervullen, en zodoende kan niet iedere hond als gelijkwaardig worden beschouwd en worden vervangen door een andere hond. Een gezinslid ruil je niet in.
Kopers hoeven dan ook geen genoegen te nemen met het aanbod om een dier te ‘vervangen’. Oftewel, de koopovereenkomst die je hebt getekend gaat niet over een willekeurig dier, maar specifiek over hondje Max.